Kunstenaarsborstel
O krinkelende winkelende borstelding
Met je witte haartjes aan
Wat zie ik toch uw kopke flink
Al schilderend op 't doekske gaan
Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel
Al zie 'k u noch armen noch been
Gij vindt en gij weet uw weg zo wel
Al zie 'k geen oge geen één
Wat waart gij of wat zijt gij of wat zult gij zijn
Verklaar het en zeg het me toe
Wat zijt gij toch, blinkende kopke fijn
Dat nimmer van schilderen zijt moe
Gij loopt over 't witte linnen klaar
En 't linnen niet meer en verroert
Dan of' 't een gladdige windje waar
Dat stil over het doekje voer(t)
O schilderkes, schilderkes, zeg het mij dan
Met twintigen zijt gij en meer
En is er geen een die 't mij zeggen kan
Wat tekent en schildert gij zo zeer
Zijn 't keikes,of bladjes of blomkes zoet
Zijn 't viskes waar ge van schilderen moet
Zijn 't kruidekes waar gij van schrijft
Of ''t water of wat erop drijft
Zijn 't vogeltjes, kwiekelend klachtgepiep
Of is het het blauwe gewelf
Dat onder en boven u blinkt, zo diep
Of is het u schilderke zelf?
……….