De Wilde Oerkoe
ooit, eens lang geleden, toen de dieren net niet meer spraken
de bomen nog de planeet bezielden
bleef een beest, met zijn gave vacht
aan een mooie grote bloeiende struik haken
’t was dat waarvan ze zo ontzettend hielden
vechten deden ze niet
harmonieus leefden ze in groepen
slapend in het riet
voelden ze zich als geroepen
op maandag gaven ze zich ten beste,
dinsdags was moeheid wat hun dreef
soms viel er dan wel eentje scheef
dus rusten deden ze, ten langen leste
dit wonderlijke dier met zoveel pracht en praal
’t leek wel of ze hadden de heilige graal
loeien deden ze als begeerlijke sirenes midden op zee
ooo het zat toch allemaal zo geweldig mee
dit magnifieke dier
loslopend, en doorheen volle velden
zo dik bezaaid met gras
als een kussen vol spelden
leek zo dolgelukkig
gelijk al zagen ze een hete stier
’t was niet minder dan
de geweldige oerkoe!!!
- doch deden zij des nachts
ook hun ogen toe
o ja de wilde oerkoe
was aan niets gebonden
geen last van hekken en draden om hun heen
enkel rivieren en bergen konden,
en ook bomen en bossen,
hun tegenhouden – en misschien ook wel een veen
des woensdags zocht de wilde oerkoe wat lekkers
en dacht zij: “dat het maar niet regent dat het giet”
a ja! Want een slabbetje dat droeg men nog niet
natuurlijk niet, want toen had men nog geen rekkers
de wilde oerkoe stapte in het rond
profijtig duwde zij uit’r poepje wat stront
dat spatte dan geweldig uiteen
ojaa recht op die sappige grond
wanneer donderdag gekomen was
vleiden ze zich tesamen in een plas
want wassen was wat ze deden toen
alles, zelfs achter hun oren het groen
onbezorgd liepen ze overal rond
het malse gras kauwend in hun monden
maar toch was er iets dat ze niet missen konden
dus zochten ze, zelfs onder de grond
op vrijdag vroegen ze zich nogmaals af
wat ze niet missen konden
zo vol verlangen en wat hun dat gevoel toch gaf
’t was dat wat ze niet verstonden
maar ook feesten deden zij af en toe
dan wel op hun eigen manier
maar niettegenstaande hadden zij toch vertier
gelijk elke doodnormale oerkoe
toen ze hunnen gedachten opzij gezet hadden
was het alras zaterdag
dus plaagden ze maar wat groene padden
en betaalden ze hun gelag
van al dat feesten
want erg moe waren ze wel
zij zagen zelfs in hun dromen
enkele geesten
de zalige dag leek eindelijk aangebroken
geen enkele wilde oerkoe
lag nog ergens verscholen of verdoken
en geen enkel oogje ging nog toe
het was zondag en aan de hemel blonk de zon
water gutste zoals voorheen
wellustig uit de onuitputtelijke bron
en verfriste het mooie veen
daar kwam eindelijk iemand aanstappen
de wilde oerkoeien nog lichtjes
tegen elkaar aan het grappen
zagen ze weldra de gezichtjes?
maar gezichtjes waren het allerminst
nee het was maar één gezichtje
oo maar wat een winst!!
’t was gelijk een helder lichtje
blij waren de wilde oerkoeien
toen ze hun herder wederzagen
luid van blijdschap loeien
zó blij, je moet niet vragen
lieve Kim was wedergekomen
zo opeens en zo plots
dat ze niet meer langer moesten dromen
over een grijze rots
gelukzaligheid overkwam hun als geen ander
tesamen