Fragment van 'Geen eiland meer'.
*
De woestijn, het gebied dat ons scheidt van
het beloofde land. / De dorheid, de
karigheid. / Verknecht en vernederd, de
zucht naar het anders zijn. / Het
anders zijn. / Getuigen van de gene zijde, doet je
belanden in de woestenij en de tocht ondernemen
naar het land dat beloofd wordt.
Het licht is in je hoofd gevallen. / Onmogelijk
wordt het nog de vuisten te ballen, naar het
zwaard te grijpen dat met vloeiend bloed wil
veroveren. / Zelfs, jezelf verdedigen wordt
een open vraag.
Maar wij kunnen niet meer leven hier. Men tergt
ons om ons uit te dagen. / Onze geweld-
loosheid wordt voor hen onverdraagzaam. /
Men sart, en zij doen je lijden om je woede te
ontsteken.
De toestand waarin de hand niet meer luistert
naar het hoofd en je doet grijpen naar al wat
slaan of steken kan. / Wij moeten hier weg,
ons hart is te kalm geworden door het licht,
dat brandt zonder te verteren.
De belofte wordt gedaan. / Het land beloofd
van melk en honing. Waar iedereen koning is,
en elkanders slaaf. / Geen vlucht meer naar
het verbeelde eiland
De geur van verplichte heiligheid verdwijnt. /
Men moet geen misdaad meer begaan of stampen en
slaan. / Om zich heen krijsend, de
moegetergde ziel naar buiten gebracht. /
Waar verplichte heiligheid is, is ziekte aanwezig
die de plak zwaait over mislukte wezens.
Zij die ziek worden hebben de oneerlijkheid
gevoeld die hun wil breekt. / Hun
verlangen is overtroffen door haat. /
Hun hunker is te erg geweest. / Het werd
niet gehaald wat hun hart verlangde. /
Het licht was nog niet ingedaald.
Krampachtig, vechtend nog, bij deze zijde
te blijven. / Voordat de eeuwige kaars wordt
aangestoken. / Zij gaat nooit uit, want
zij brandt niet op vet.
Geen enkel wet kan haar verbieden te stralen,
zodat haar licht de weg wijst. / Niet
meer onderbroken door het ritme van angst: boem-
boem boem-boem-boem boem boem.
Maar: boem boem-boem boem-boem boem-...
dat alle ziekten verslaat. /
Het ritme van het hart verzacht de toestand
van ons hoofd.