God bestaat niet, zeggen de slechte dichters
als zij getroffen worden door het leed van
mensen door mensen elkaar aangedaan. Zij kopen
om met onbegrijpelijkheid, maar zoeken niet
naar duidelijkheid.
Zelfs het leed van mensen gebruiken zij om hun
gelijk te staven, hun spinnewebbendenken dat
God niet bestaat. Zij zijn de spin die de
vliegen vangt. Wie de spin geschapen heeft,
laten zij in het midden.
Zij vangen, maar helaas niet alleen vliegen.
Altijd gebaren zij van krommenhaas als zij
tandenloos moet toegeven. Mompelen is dan hun
enige uitweg, en of ineens hun tanden terug-
gevonden, lachen zij ze bloot.
Het sterrenwit moet hun klandizie verleiden.
Hun gulle lach moet vertrouwen schenken. Hij
is niet humorloos, een gezeliige gast. Een
geruststelling, want de gekruisigde en de
grote snorreman hebben nooit gelachen, beweren
zij, en maken de mensen bang voor wat naar
ernst zweemt.