Door de tijd is de verf geweken,
verloor zichzelf in de lucht.
De lucht die tussen ons hangt,
de eeuwige afstand.
De dood heeft je in de ogen gekeken,
de trap naar je hart, de zolder,
is niet meer mooi,
afgebladdert, ingezakt.
Niemand durft er meer op lopen,
niemand durft meer kijken gaan
op de zolder van jou vroeger leven.
Nu heeft de dood jou mee genomen,
nam je mee in oneindigheid,
zal ik je ooit nog tegenkomen,
of struikel ik, zodra ik wil gaan kijken
op de zolder van jou leven, toen.