Jij ligt onder ’t witte laken
bovenlichaam ontbloot,
de ogen gesloten, bewegingsloos.
Zij streelt door je haren,
kijkt je weemoedig aan,
kust je voorhoofd,
neemt jouw hand,
drukt ze stevig tegen haar wang.
Je verroert geen vin.
Ze legt haar hoofd op je borst,
kust jou, zó teder…
haar ogen tranen.
Was ze je verloren?
“Nee”, fluistert ze zacht,
“nee nog niet lieve schat,
nee, kom terug”.
Jij ontwaakt,
jouw hand streelt haar gelaat,
ze knijpt in jouw hand.
Het zilte vocht rolt over haar wangen,
emotionele tranen,
van dankbaarheid, van intens geluk.
Je leefde.
Jij had geacteerd,
tot je besefte en voelde
dat ze echt van jou hield.