Waarom sterft de zon
nu wel, als de nacht valt,
nu jij hier niet meer bent,
je gezicht nog sprekend
door mijn herinnering stormt.
Waarom verbleekte de warmte
nu wel, als de nacht valt,
nu jij niet meer naast me staat,
de dekens nog geurend,
in m'n vuisten, gebald.
Waarom zoekt de dood
nu wel, als de nacht valt,
vertier in mijn straatje?
Jou lach, jou eenvoud,
oplichtend in tweevoud.
De zon is gestorven,
de warmte verbleekt,
de dood lacht te hard,
het nablussen ontweken.
De herinnering uit
ons prachtig fotoboek.