...
Hijgend kwam hij binnen
z’n haar in de war, en al even
verward creëerden zijn zichtveld
een tragische, ietwat overstuurde oogopslag.
De storm had eindelijk, éindelijk
met alle laatste krachten het oog van de naald bereikt
om in te zien, dat wat hem al die tijd op gang hield
hem ook weer neer zou slaan, met niets.
Onwillekeurig streek mijn blik
neer op de keukenla, liet mijn korte termijn geheugen werken
en m’n haren schudden; Nee papa,
het is gebeurt, voor vandaag mompelde ik
wat binnensmonds erachteraan, opdat alleen mijn zus het horen kon
die eigenlijk niemand minder dan de persoon ikzelf was.
Maar waar de storm ging liggen
uitte onweer een opstandigheid
waar niet aan te ontkomen was, mocht ik ondervinden
schoten zijn stralen dwars door mijn gelijmde hart,
weerkaatsten bij de aanblik van een nathouten vensterbank
en doorboorden, vergezeld door een dof geluid, weer dezelfde plek.
Zwijgend hield ik toen maar stand
op het vertrouwde plekje bij het raam, wat ik
destijds ik hier mijn intrek nemen moest
had afgebakerd met hetzelfde zoutverlies
als nu zichtbaar was. Noodgedwongen wendde ik mijn blik af
en geconcentreerd op de verlepte tulpen herhaalde zich
het goedkope afspeelbandje in mijn gedachtegang:
‘Fijne verjaardag, …dinges.’