Waar ik nog het minst liegen kan
, en de leugen uitgesproken
eeuwig cirkelt om mijn gemoed
Waar ik nog het snelst vervliegen kan
, en de roes van het roken
de twijfelgeest gevangen houd
Waar ik nog de Grootste denk te zijn
, en de kleine wolken vergaderen
als complotherders van balans
Waar ik nog het liefst verdwijn
, en haar armen mij omsluiten
als herinnering aan de eerste dans
Waar ik nog altijd wandelen ga
, en voeten snel als nooit tevoren
mijn diepste afdrukken achter laten
Waar ik nog steeds bij haar raam sta
, en moet boeten bij het horen
van “je had het niet eens in de gaten”
Waar ik lieg, vervlieg, denk te zijn en weer verdwijn
, en de woorden slaan op holle ketels
in het holst van de diepe nacht
Daar ergens nog wacht een ander, nu ongezien en klein
, met warmte omringd en niet met stekels
in het licht dat komt, voorbij de diepe nacht