Iemand
'n Stofdeeltje dwarrelde
in de stralen van de najaarszon
die door het venster scheen
van de oude mansarde.
Wijl een muis scharrelde
achter hoedendozen van karton
het licht plots heel verdween,
mijn zinnen heel verwarde.
Alsof ik wandelde
in geluiden uit een onweerswolk
die bliksemschichten schiep
en donderslagen stuurde.
Net of ik kantelde
in het bodemloze van een kolk,
gezogen in het diep,
waar een gedrocht loens gluurde.
En Iemand opende
de zware poort in de afweermuur
die een toegang verried
en veiligheid uitstraalde.
Ik kwam al lopende
in het schijnsel van een hellevuur,
het einde in 't verschiet
en nu mijn lot bepaalde.
En de wind versmaadde
je naaktheid niet onder 't lange kleed,
jij, Iemand, die mij riep
en mij bewust verleidde.
Die Iemand, die waadde
in het koele water, hemelsbreed
tot aan het dichte riet,
de nevel zich verspreidde.
En weer bliksemschichtte
het hellevuur in het vensterraam
wijl de regen verscheen
op 't dak van de mansarde.
't Stofdeeltje verlichtte
nog éénmaal jouw hemelse lichaam
toen Iemand, jij verdween,
mijn hart eeuwig verstarde.
(26.08.2006)