De zee met zijn golven
zo woest en zo krachtig
soms mooi, soms teer
heel groots, zo al machtig
Hij rolt en hij rolt
nooit houd dat op
Men probeert hem te temmem
maar krijgt de kous op z'n kop
want aan de kust, is de zee toch de baas
met eb en met vloed, zijn eeuwig geraas.
Hij neemt en hij geeft, stukken van "tland
zuigt ook nog van ver, zand op het strand.
In die zee, in de bodem, zit olie en gas
dat komt de mens dan weer heel goed van pas.
Maar maak je die zee, dan even te moe,
wordt het hem te veel, dan slaat hij
genadeloos toe.
Dan brult en dan tiert hij, rolt woest af en aan,
Met zo'n enorme kracht, daar kan geen mens tegen aan.