Hij
bewandelt het kadepad,
wij zwemmen door het zwarte water,
ik alleen verzink.
Wij zwemmen doof voor jammerklachten,
ik
zal ons allen nog verdrinken.
Afgunstig staren wij
naar hij,
die schijnbaar moeiteloos
het kadepad afkuiert.
Ik zink onder water
boeien worden strak getrokken,
waarvan wij en zeker hij
het bestaan betwisten.