JAN
Wie kent niet Jan?
Je weet wel, die dooie gast
Jan, Jan, die ouwe Jan,
Wast, zijn haren nooit wast
Nee, dat kan ook niet,
want Jan, ja Jan is kaal,
kaal, kaal, die kale ouwe,
Die kale ouwe Jan
Jan is kaal, Jan is oud,
een ouwe saaie drol,
En zijn vrouw met de baard,
Houdt het niet meer vol
Al vijftig jaar getrouwd,
Geen zin om te scheiden,
Ze zijn lelijk, lui en oud,
en wandelen op de heide
Nu gaat Jan maar slapen,
Die dooie ouwe gast,
zijn vrouw wacht daarmee,
tot ze haar baard wast
In de kast van onze Jan,
Jan ja Jan zijn houten kast
Kast wast en baard verbrast
En Jan zijn vrouw is ook kaal