nog voor het vergruizen
zijn oorsprong zocht
de zoete regen wervels bond
in een elegante boog
gewikkeld in een explosief
strijd tussen pijn en rust
hadden wij geen eenen
zelfs geen nullen
besloegen een onbekend
wervelend door priveleemtes
donor van de microcosmos
konden wij strengen beginsels
voorkomen dan vastgelegde genen
kloonden wij binnen mutaties
om nooit alleen met "ik" te delen
zelfs de kern was twee te veel
en kneep de verdachte nattigheid
zich in permeabele wandmembranen
ontoegankelijk walgend samen
wij waren contrasten: kotsnijging
en toch consistent in ons armzalig bestaan
wederzijds als parasiet
wensten wij onderkronkeld
als symbiose te definieren
langdradig in mijn tastzin
besta ik als frustratie
geen werkelijke entiteit
die in al zijn hoedanigheid
samensmelting van chromosomen
tot 1 te veel kan keren
kwijlend elkaar verteren
vol onbegrip doorlachen
achter een masker van goed bedoeld
negativiteiten fluisteren
en zo de niet te ontkennen afstand
bij te veilen, rustig raspen
en pijlloos diep vermeerderen