Hij zat op het hoogste punt
van de steenberg.
Ooit door mijnwerkers daar opgehoopt.
Hij keek voor 't laatst naar
zoveel kanten alsof hij
op verlossing had gehoopt.
De dag, voordat hij stierf
keek hij naar de blauwe lucht.
Hij wist dat daar achter,
grijs en grauw vertoefde, wat een klucht.
Zelfs het blauwe water
dat hij zag vanop de heuveltop
Daar wist hij van dat het nep was
kleurloos en vuil wat een mop.
Hij wist het leven dat hij leefde,
bewust en toch niet reeƫl.
Dat het dat was waarna hij streefde
't was eigenlijk niet zo veel.
De dag voordat hij stierf,
keek hij nog naar een beeld,
een oude foto van zijn gezin,
verfrommeld en vergeeld.
Hij liet de foto vlieden,
dwarrelend naar benee
zonder er naar te kijken
vergleed hij in een diepe wee.