Pad dat ik bewandel
Met
Grasgroene tuinen en welriekende rozen
Bloemen zorgvuldig uitgekozen
Voel het gouden grind
Voortbewogen door een zachte morgenwind
Lachende bomen
Met talloze vruchten
Lijken gestadig dichterbij te komen
Maar ik probeer ze te ontvluchten
Stralend witte lichtgloed
Vermoedelijk maanlicht
Door wolken wat aan kracht ingeboet
Belemmert mij het verdere zicht
Struikel dan plots over een diamant
En kom terug terecht in het échte land
Word gewekt door een tikkende metronoom
En dan bedenk ik:
’t Was maar een droom.