Terwijl de zon zijn stralen
over je gezicht uitscheen
dacht ik één moment aan rust
zoals we dat vroeger hadden
Zoals we vroeger rust beleefden
op de fundamenten van onze beschaving
Zoals we ooit rust beleefden
in nog niet onafhankelijke gebieden
of in de achtertuinen van de paus
Terwijl ik de sproetjes op
je gezicht telde, die daar
langzaam door de zon
werden gevormd
dacht ik in één enkel moment aan troost
zoals we dat vroeger beleefden
Zoals we elkaar hadden getroost
in een bed van onzekerheid
Zoals we ooit elkaar hebben getroost
door het bijeenbrengen van onze
lippen of wangen
Terwijl mijn hand nog éénmaal
door je rode haren ging
dacht ik een seconde aan liefde
en hoe dat vroeger moest geweest zijn
hoe ons handen een éénheid vormden
ons gedachten verschillend maar
toch hetzelfde waren
hoe ons ogen elkaar konden aankijken
en niets hoefden te zeggen
of enkel maar ‘ik hou van jou’
Als ik nu denk, tel, troost, ga of zeg
terwijl jij niet naast me ligt
dan heeft dat weinig zin
en ik heb ook weinig zin
in het denken zonder jou
wat ik denk maakt zo weinig uit
en schapen tellen wil ik niet
het enige wat overblijft is het gemis
en dat wat er niet meer is