Ik voel mijn einde naderen
zoals 't verroeste blad, nòg aan de tak,
maar weldra dwarrelend over
de vloer van kille aarde.
Verloren gaat mijn waarde en
ik keer terug tot humus,
keer terug tot stof.
Ik keer terug.
Ik zette elke avond trouw de wekker,
want 's morgens moest ik
vroeg uit 't ledikant.
Dat hoeft niet meer.
Mijn einde is vlakbij gekomen:
ik balanceer nu op de levensrand.
Nog één zo'n windruk,
één zo'n felle vlaag:
dan val ik naar omlaag!