en de meeuwen krijsten in mijn oren
terwijl ik weg vluchtte van je armen
om er daarna weer lachend in te vallen
want al blies de wind ons slechts zand toe
wij konden niets anders dan houden van
onderwijl gekoesterd door de stille zon
maar in mij woekerde de storm al
die uiterlijk nog niet gevormd was
doch reeds dreigend op ons wachtte
zodat de golven dreigend braken op de kust
steeds dichter naar ons gezamenlijk hart
-ik kon niets anders meer dan rennen-
zodat onze banden braken op angst
niemand kon mij de snelheid voorspellen
zodat ook ik bedekt werd met vele zilte tranen
-mede geschreid door de moedeloze zee-
toen onze blikken elkaar verloren in de vloed
en ik bad wanhopig te verdrinken in het verdriet
dat ik nooit tevoren in zo’n heftigheid had gekend
doch andere plannen waren voor mij gesmeed
want het zand heeft nog nooit zo stevig gevoelt
onder het slepen van mijn voeten, uitzichtloos
kus ik de herinneringen vol spijt en schuldbesef
als ik de weersvoorspelling maar had gelezen
liep ik hier nu niet zo verstild na storm en vloed