Verborgen in de zwoele warmte van de slaap,
ontluiken zich mijn dromen.
Geprezen door mijn geest,
vereerd door mijn lichaam.
Bang voor de dag, blijven ze gesluierd
in de kille nevels van de ochtend.
Wachtend op de duisternis,
verheugd over de zwakte van de mensheid.
Ze scheppen een illusie
waarin ik telkens opnieuw verstrikt raak.
Blindelings weven ze een net -er is geen weg terug-
tot de felle stralen van de ochtendzon
een eind maken aan de nachtelijke verslaving.
Ontnuchterd door de realiteit
dwaal ik mistroostig rond,
tot ik plots een licht zie.
Hoop doet leven!