Door het voelen van zijn warme stralen
stak hij me aan met zijn vrolijkheid.
Als ik het even niet meer zag zitten,
zorgde de zon voor het omvliegen van tijd.
Meestal zag ik hem in de morgen
en tegen de avond vertrok hij weer.
Dan verdween hij achter de horizon
en daalde dan langzaam neer.
Op een avond ging de zon weer onder,
de lucht stond in vuur en vlam.
Hij zou echter nooit meer opkomen,
Zoals hij altijd te voorschijn kwam.
Hij versliep zich niet in winterslaap,
de zon sliep voor altijd door.
Hij verliet me en kon niet zien,
hoe verdrietig ik was en bevroor.