Voorzichtig volg ik zachtjes,
het ritme van de wind, over berg
en dal gekomen, waar hartstocht
en genegenheid zich bevindt.
Langs helderblauwe wat’ren,
loop ik door het zingen in,
met zand reeds tussen tenen,
en regendruppels langzaam rollen,
naar het puntje van m’n kin.
Als ik fluisterend sta te gluren,
de zon die stil verdwijnt,
en op golven van de zeeën
‘n oranje gloed die zachtjes schijnt.
Sluiten snel m’n ogen,
donker als de nacht,
maar is er toch het denken,
hoe je lippen proeven,
als je geborgen in me lacht.