gesloot*
Ik ruik het stille water
frisgroen, of poepbruin.
Wil-de sprieten plukken,
en dan gedachten,
verzinsels, laten vliegen
over de rimpeling, belletjes,
en lelieboten.
De rust. Ik wil genieten
tot genoten.
Waai geen winden!
Blaas geen wolken!
Drup de regen niet naar onderen.
Want ik blijf hier
Liefst nog uren, tijden
de fluitende, (wie had ooit,
-Wíld- gedurfd?)
blokeend bewonderen.
Wél samen met de zon,
en naast mij madeliefjes
én het deuntje in mijn hoofd.
(Terzijde zijn het tóch,
maar fraaie, saaie dieren.
Doet me, domweg gesloofd
te ‘fal-de-ral-de-riere’n.)