ge waart nie verlegen, néé dat waart ge nie
't bed kond ge delen met vijf wijven tegelijk
ge stonk naar bier en 't witteke, nondepie
en uwe pantalon had ge altijd bezeikt
refrein;
in de grond zijt gij ne goeie
ene die 't lef had om te bloeie
ge had poten aan uw lijf
en keek naar ieder wijf
in de grond zijt gij ne goeie
van uw werk ging ge naar 't staminee
ge zoop de hele pré in ene keer op
dacht nie aan uwen kroost, nee nee
zei ik iets kreeg ik op mijnen kop
refrein;
in de grond zijt gij ne goeie
ene die 't lef had om te bloeie
gge had poten aan uw lijf
en keek naar ieder wijf
in de grond zijt gij ne goeie
vijf kinderkes heb ge met mij gemaakt
nooit heb ge me horen klagen
maar deze keer heb ge me echt geraakt
nu kan ik niet meer tegen u zagen
refrein;
in de grond waart ge ne goeie
ge liet me de liefde voelen, zotteke
ge deed me leven, ge deed me bloeien
nu staat ge hier in 'n klein potteke