Ik geniet van het wandelen in de nachtelijke regen.
Luister naar het geruis van de wind die door de bomen waait en de blaadjes laat wegvliegen.
Het gekraak van het herfsttapijt onder mijn voeten.
Het zijn kleine dingen die ik koester.
Omdat ze me rustig maken.
Tranen glijden over mijn wangen.
Ik laat ze. Niemand kan ze zien.
Ik wil de pijn laten wegspoelen door de regen, maar dat gaat niet.
De pijn zit vanbinnen. Toch kan je ze zien op mijn gezicht.
De littekens zijn verborgen. Elk met hun eigen verhaal.
Over een jongen en een knoop van gevoelens.
Ik ruik de herfst, maar wil de warmte van de zomer voelen.
De herfst is zo kil en mysterieus.
Mysterieus, zoals zijn blik.
Onbegrijpelijke ogen.
Denken aan hem is moeilijk.
Het kan me niet schelen hoelang het nog duurt.
Rollen in zijn blik.
Aanrakingen.
Glimlachen.
Ik stapte toen weg. Zonder omkijken.
Beter de korte pijn.
Verdergaan, naar de toekomst, die weer een zomer brengt.