Ik zag me daar zitten.
Kijkend naar een kind dat achter een pluisje aanliep.
Het pluisje deinde mee op de wind.
Het kind er spurtend achteraan.
Ik zag me daar zitten.
Mensen, ze liepen me pal voorbij.
Geen blik keek me aan.
Zelfs van diegenen ik kende, dacht ik dat ze me zagen.
Geen mens die me aankeek.
Totdat, het kind voor me bleef staan.
Met een vragende blik keek ze me aan.
Een klein meisje.
Ik sloot m'n ogen, opende ze weer.
En toen was ze plots verdwenen net zoals ze er was gekomen.
Het pluisje daalde zachtjes neer op m'n hand.
Gesloten handen openden weer en het pluisje hernam zijn weg.
Het kind er weer achteraanhuppelend.
Roepend naar haar moeder, schreeuwend om aandacht.
Niets, niemand keek naar haar.
Ze liepen haar pal voorbij.
Huilend om aandacht verzwakte het kind en viel neer op de grond.
De wind nam een draaing en het pluisje keerde weer.
Het keerde weer naar m'n hand waarop het zachtjes neerdaalde.
Het kind stond weer voor me.
Een gezicht met tranende ogen.
Rustig stak ze haar hand uit. Vragend naar iets.
Zachtjes legde ik het pluisje in haar hand.
Zonder nog iets te zeggen, ging ze naast me zitten.
Zwijgend.
Totdat we samen opstonden en hand in hand
de wereld gingen verkennen.