Vol van beton buigt de muur zich om me heen. Bolle wanden omsluiten
de koud fluitende ruimte. Manisch dansen alle ramen
in het krijsen van de wind. In de luchtbel hierbinnen stagneert het zingen.
Weerkaatst hoor ik zuiver de scherven springen,
die buitelen buiten als spiegels in het gras. In een flits
zie ik de handjes en haar mondje in het glas.
Ik zag later wel de armen die haar wiegden in mijn slaap. VacuĆ¼m longen
en ogen vol licht. Een celkern zweeft ergens in een ruimteloos web. Tien tenen kwispelen de kamer dicht.