Opgeschrikt,
gekwetst in hun innerlijke vreugde,
vliegen schuwe vogels,
verlaten ijlings de rustige wateren,
vluchten de geborgen veiligheid.
Hier,
tussen de neerdwarrelende dromen,
werd het weerzien geboren.
Rusteloze ogen doorboorden
uitdagend,
het broze tijdsschild,
zorgvuldig opgebouwd
rond een verlaten hart.
Handen,
koude mantels van bedwongen zielen,
vreemd, …
Bijna onbekend, …
Raakten doelloos,
als een gekluisterde zucht,
de hunkerende spiegels in de geest.
Geen gevoel kon hen weer opwarmen.
De kracht van onverschillige blikken
dreef, niet bewust misschien,
een diepe wig
doorheen de bloeiende tuinen.
Rukte gelaten uit
de zaden der dwaze hoop.
Knakte af twijgen,
dragers van verdrongen verlangens.
Verbrak de broze draad
die hen,
nog steeds,
zo innig aan elkaar verbond.
Eens sierde het leven,
bloemen van hun lichamen,
teer in al zijn vervulling,
het dwalen van het zijn.
Nu,
zoveel smarten later,
kent men dat gevoel niet meer
dat heerst, voor immer,
op de rand van het grensgebied.
Het knaagt…
Kwelt doordacht.
Eenzaam tussen velen
verdrinkt het hart,
wordt de geest bedwelmd door
stille tranen,
vermengt tot zoete
verslavende wijn.
Wat wil je dat ik leef!