Uitgehongerd.
Nergens zo vlezig als daar waar men
de haak aan zichzelf slaat, slechts de
afwezige praat, de dag bloot begint
met de ambitie lui te zijn, victorie kraaien.
Daar kan men zijn tanden in botvieren,
in niets tussen de twee, gedwee verschillen
van gisteren en de pitten die je hebben
gezaaid, laaiend zijn van lucht en gerucht.
Vette kluiven zuiveren het bloed van wat
zich tegoed doet aan de drijfveer, niet zo
zeer interesse an sich, dat wat hebberig
maakt en blaakt als roos vlees, hapklaar.