Ik hou van haar.
Zou zij van mij houden?
Daar gaat ze.
Zou zij van mij houden?
Ik ga naar haar toe.
Zou zij van mij houden?
Ze heeft me gezien.
Zou zij van mij houden?
Ze komt naar me toe.
Zou zij van mij houden?
Ze kijkt in mijn ogen.
Zou zij van mij houden?
Ik kijk in haar ogen.
Zou zij van mij houden?
Ze lacht zachtjes en bloost.
Zou zij van mij houden?
Ze geeft me een kus.
Ik ben blij,
want zij houdt van mij.