De modder ligt in mijn rug te kwijlen
En deze uithoek van de hemel
Buldert enkel in vochtige woorden
Van tussen zijn grijze tanden
Mijn lijn weent in zwakke rimpelingen
Hoe dit water haar niets
Dan nacht wenst te ontbloten
Waarin ze zich enkel stoten kan
Het aas lacht met laatste hoop
Zijn lokroep die opgeslorpt wordt
En nimmer oren tot reactie warmen kan
Ach, het hout van de steel
Bijt mijn wachtende handen bleinen
Een laatste kreun in zijn blindheid
-De stilte is hem zo donker-
Ik gooi nog een laatste kruimel
Van mijn afnemend hart
Maar ze willen weer niet bijten