Overlaatst zag ik de zee.
En een boot.
Een boot op die zee.
De golven waren woest.
Ze waren woest
en speelden met de boot.
De boot ging hevig te keer.
Heel hevig!
Er was storm op zee...
En toen gebeurde het!
De mensen sloegen over boord.
Sloegen de zee in.
Eén voor één. Allemaal.
De golven droegen hen weg.
Droegen hen de diepte in.
Toen ging ook de zon hen achterna.
Ze zonk weg en verdween.
De nacht wierp zich over de wereld.
Hij voedde de schaduw.
En de twijfels.
Een verdwaalde meeuw
en sterren aan de hemel.
Toen dacht ik aan jou.
Ach, wat een idylle...
Een zilte zee van zoete tranen
rolde zich een weg naar vergetelheid.