Beschouwingen van nachtuil (5)
Mijn verenpak is al wat mottig,
de hoogte uit mijn jeugd haal ik niet;
maar het doet me nu geen verdriet
al snipt mijn snavel soms wel snottig.
Ik geniet nu van de stille dagen,
het beschouwen van al wat is.
Ik zie alles anders en meer gewis,
mij resteren weinig vragen.
Soms knaagt aan mij nog honger
en spot ik met mijn killend oog
de kleinste muis meters hoog;
ja, dan voel ik me even jonger.
Maar als mijn jacht is voltooid,
mijn maag weer vol is van bloed,
verzadigd van het rijk gebroed,
zoek ik wijsheid die mij verstrooit.
Ik hou van de kern van het leven,
de natuurlijke macht in alle dieren,
die wil ik steeds in alles laten tieren;
ja, ook als roofdier heb ik te geven.
Ik word oud, ik moet volbrengen
het opperst geluk van mijn wezen,
eenheid in menigvoud te lezen,
en geen zin meer te hoeven lengen.
Er is geen berg zonder dal,
in cirkels draai ik naar benee;
langzaam glij ik in de zee
van de dood, de monsterval.