Roddel-bla-bla.
Ze hebben gezegd dat de zon
niet meer kan schijnen.
Ze zeggen veel, nietwaar? Teveel,
in hun groene achterhuis,
met muren zonder oren
achter de ruggen van het besef.
Ze beschimpen, honen, verguizen en slaan
met het gebulder van hun hese stemmen
een wig tussen onze lippen.
Ik kan niet meer bijhouden,
hoe vaak ik voor je stierf
en toch koken ze nog in onze keuken.
De vingerafdrukken vol vet vervuilen
onze potten en pannen, onze huisraad
onze vaat. Ze hakken in uien
en huilen te laat. Monddood, te laat.