De vier jaargetijden
De winter verdwijnt,
De lente verschijnt,
De zon gaat zachtjes schijnen,
De schapen hebben kleinen,
De lammetjes huppelen in de wei,
En toen was opeens de lente voorbij.
De lente verdwijnt,
De zomer verschijnt,
Het wordt warmer in het land,
De mensen trekken naar het strand,
Kinderen spelen op de hei,
En toen was opeens de zomer voorbij.
De zomer verdwijnt,
De herfst verschijnt,
Bomen worden rood en geel,
En ook regent het heel veel,
Bladeren dwarrelen zij aan zij,
En toen was opeens de herfst voorbij.
De herfst verdwijnt,
De winter verschijnt,
En in alle dorpen en steden,
Vallen er witte vlokjes naar beneden,
De bomen die staan kaal op een rij,
En toen was opeens de winter voorbij.