Hij had geen geld.
Hij had het moeilijk.
Hij kon niet meer rondkomen
en leefde in een schamel krot.
Omdat hij geen geld had.
Hij bezat geen ronde schijfjes metaal,
en geen papiertjes met cijfertjes
en een hoofd erop.
Daarom leefde hij dus in een schamel krot.
Omdat hij geen geld had.
Zijn maag kon al bijna geen eten meer verdragen
omdat hij het zo weinig deed.
Men hielp hem er niet uit
en hij bleef eenzaam in zijn schamel krot.
Omdat hij geen geld had.
Toen hij dan toch eindelijk stierf,
was er niemand, geen mens,
om hem een fatsoenlijke begrafenis te geven,
naast zijn schamel krot.
Omdat hij geen geld had.
Gewoon dus,
omdat hij geen geld had.