Ik keek overal om mij heen en sprong een poos
van de ene voet op de ander. Angst had me ferm
in de greep maar tenslotte kreeg honger de overhand.
Voor de tweede keer begaf ik me naar de boom.
Mijn oog viel op een volmaakte appel aan
de hoogste twijg. Hoe ver ook buiten mijn bereik,
hoe moe het lijf doch bewoog verlangen mij een list
te verzinnen om de afstand slim af te zijn.
Voorzichtig brak ik een tak van de boom, schudde het fruit
er van af en begon slaande bewegingen te maken
richting de kruin. Bij elke slag voelde ik kracht in mij
stromen waardoor ik iedere keer iets harder sloeg.
Overal in de lucht draaiden bladeren pirouettes
in het rond enkel om neer te strijken op de grond.
Na een poging of zeventig misschien wel veel meer
staakte ik het proberen, de appel gaf geen millimeter mee.
Toen ik ontmoedigd en enigszins agressief de stok in
de aarde stak om me te beraden op nieuw plan van aanpak,
voelde ik het stuk hout bewegen onder mijn gewicht.
Geschrokken deinsde ik naar achteren, voor mij
kronkelde er een slang die zijn kop naar mij toe richtte.
‘Kom dichterbij vriend, angst is een slechte raadsheer.
Oogst wat je hebt verdient, kom en leer.’