wat voor zin heeft het om in dit gedrocht
dat voor gedicht dient te gaan,
clichés op te sommen
zie, mijn gebreken liegen er niet om
oogverblindend en ontzielend
is het zwarte gat
waarin ik vervallen ben geraakt
ik vraag u niet om sympathie noch
om een luisterend oor,
mocht dit geschifte schrift storen
laat mij dan maar naar dovemansoren
schreeuwen want ik schreeuw
nu waanzin mij ten deel is gevallen
brullen als een hongerige leeuwin
gieren als een getoornde demon
heb ik mijn emoties niet in toom
tromgeschal en je reinste hoon
de halsslagader veert op en neer
als een spiralen bedbodem onder
een heel nacht lang geneuk
beuk na beuk, hard gepakt
totdat het op willekeurig moment knapt
zelfs de hoop vertikt het me te bezoeken
levensmoe, geef ik het toch nog niet op
knokken tot aan mijn laatste snik