Ik wacht totdat je me verlaten gaat. Totdat ik mijn spullen pakken moet en vertrek, met in mijn mond nog, je smaakje. Je handafdruk in mijn palm en je haren voor mijn ogen – door de schemering van je wimpers en de kleine lijntjes omgebogen. Je neus en je mond tussen mijn tanden. Ik wacht tot je gaat en totdat ik sta, gek van verlangen. Dus Ik wacht, wacht op mijn moment op je stoep of het jouwe op de mijne; dat je me mede deelt dat het heeft zitten verdwijnen. Dat die regen, voor heel even maar dan ook alles was. Ik wacht, totdat jij mij gaat verlaten en me streng bezig bij je pakt, - stevig vast, want ik ben tot over mijn oren en nog een stukje erboven, stapelgek op jou. Dus wacht ik op het moment dat jij me verlaten gaat, verlaten wil, verlaten zou. Ik wacht, want uit balans voelen alle vlinders en het verlangen. Zo oneven voelt het kussen en je bed, je deken tot mijn neus en alles samen. Zo uit balans raak ik, want jij raakt. Mij en er uit. Ik ben heel en maal tien verdwenen, zestig dagen voel ik in mijn tenen en ze smaken zo goed. Ik weet niet hoe je het doet dus wacht ik braaf . Totdat je me ver, en dan nog ietsjes verder laat.