Straat van de smaad, je blijft altijd mijn maat, bent paraat
De dagelijks oprukkende wind blijft mijn hint naar mijn verborgen innerlijk kind
Werk me uit de naad maar weet me met mijn lot niet altijd raad, welke noodkreet baat?
Ik staar me blind op een hondstrouwe vrind, als een beschermende muur, zonder stiekem gegluur
Daar laat ik alle zorgen liggen voor morgen, voel me verlaten maar geborgen
Toch voelt het buiten soms guur en kijk ik daarna zuur, is het buitenleven toch niets dan een denkbeeldig vagevuur?
Is dit een uitvlucht voor de zoveelste minachtende zucht, contact met mensen mag meer vergen en soms zelfs tergen
Het gehuil van de wind is namelijk slechts een mooie bijklank, alleen mensen kunnen mij bekoren, keer ik ze de rug toe, dan ben ik voorgoed verloren, in het ochtendgloren