...
Ik ben bang, om mij heen flarden
van een wereld mij onbetreden en naamloos
een vreemd landschap, zonder diepte
zonder oppervlak - waar het duister
noch licht is, hier heerst zelfs de schemer niet
ik voel aan mijn hoofd, en een vreemde
vlakte van huid? doet mij beven
mijn ogen zijn niet meer, mijn neus, mijn mond
zij zijn weg, ontnomen, vergroeid, bedorven?
ik weet het niet, niet meer, ik ben alles kwijt
mijn geheugen, mijn gezicht en hoe ik hier ben beland
ik voel mij slap, alles knikt en langzaam
glij ik weg in een allesoverheersende
stilte
Hoe lang ik gelegen en of ik wel gelegen had
kon ik niet overwegen, maar dat het geen droom was
wist ik nu zeker - nog altijd bevond ik mij
eerder in een soort soep dan op vaste bodem
ik probeer te denken, gehavende beelden
verwarde vermoedens -
is de wereld opengebarsten, heeft
het zijn schil afgedaan en zijn wij allen
gevallen in haar ware aard, of
ben ik gestorven en is dit de dood die op mij
gevallen is -
ik heb geen idee, geen verleden, geen
been of bot, enkel de angst in een gedaante
zo verslindend
Ik huil zonder tranen, zonder snikken
ik ril zonder te beven, en snak naar lucht
zonder lippen, zonder adem
het is een wenen ontdaan van al het uiterlijk
het was naakt, groots en eenvoud
het was zo eerlijk dat het mij verpletterde
tot niets en nietig maakte
en het deed mij tevens beseffen
dat ik mij in het hart der dingen bevond
geen maskers meer, geen kleed, geen buiten
niets meer om achter weg te kruipen
geen schuilplekken, geen leugens meer
en ik wist dat de mens, hier- was opgehouden
te bestaan
F.