hoofdstuk 1.13 de bloederfenis
Dat variatie op aarde enkel voortkomt uit degeneratie, is al te zien aan de voortplanting van organismen.
Ieder organisme erft slechts de helft van de informatie van iedere ouder. Bijvoorbeeld bij de mens.
Stel dat er een mensenpaar is met één kind, waarbij de moeder bloedgroep AB heeft (dat betekent dat zij zowel A als B allelen heeft), en de vader bloedgroep O (beide allelen zijn O en recessief). Dat betekent dat het kind óf AO óf BO allelen zijn hebben – dus óf bloedgroep A, óf bloedgroep B zal missen in de genen van het kind. Gaat het geslacht verder met twee van zulke mensen, dan raakt de oorspronkelijke genetische informatie (van de moedergroep) kwijt. Zo werkt het in principe met alle genetische eigenschappen – er is genetische verlies, en alle variatie is terug te voeren op genetisch verlies.
Maar nu even terug naar het grote verschil tussen variatie binnen soorten en macro-evolutie . Eén van de grootste misverstanden in de biologie is de gedachte dat micro-evolutie een soort 'kleinere' versie is van macro-evolutie. Micro-evolutie is iets volkomen anders dan macro-evolutie. De eerste komt veelvuldig voor en is gebaseerd op aantasting/verval/recombinatie van bestaande genen. De tweede vereist het creëren van nieuwe genetische informatie, en is nog nooit gesignaleerd.
Dat laatste stukje wil ik even met bekende voorbeelden weergeven in het laatste deel van hoofdstuk 1