Ril niet, schreeuw niet. Ik heb deze pauze blijkbaar heel hard nodig. Ik heb deze sneeuw nodig, deze momenten, ik verlang naar het station. Ik adem naar de vrijdag en kijk uit naar de bus. Ik schreeuw niet, ik ril niet maar toch komt er iets tussen. Hard en onduidelijk, onbegrijpelijk en onverklaarbaar. Een draai die alles naar de andere kant smijt en me geheel kwijt raakt in zijn beweging. Ik zal ze optellen, alle woorden en kijken of ze voldoen. Volg je me in mijn protest? Ik heb het vaak genoeg getest, lieverd geloof me ik deed mijn best. De trein komt gewoon te traag, een uurtje of tweehonderd ergens ver weg is alles wat ik vraag. Want vier mooie mensen en er nog een paar extra naast, sturen me rechtdoor in alle haast. Schreeuwen met me samen dat we zijn, Baas. Hoog lig ik op de bank en over de stoel, stronken huppelen we over straat. Schuilen voor de auto als eentje van ons er lachend vandoor gaat. Ik wil je met je zwevende haren, staande op het perron. Want eerlijk gezegd, lieve lieve, wist ik niet dat het zo vrij kon.
Dan zingen we van kake stijve, en hoop ik stil dat we buiten blijven. Want slapen is ook zo dom.