Koud donker en diep,
als een verloren krocht van de hel
bekomt het hart de verblijfplaats
van alles wat opgekropt ligt,
van alles wat men zeggen wil.
Al klinkt dit onzinnig of onbestaand
de reden van de weifeling is
dat men zich voor eigenwaarden schaamt.
Men zou kunnen kwetsen als men sprak,
een oplossing geven
of een vooruitgang boeken,
bereiken wat men wil naar streven.
Dus bijt men af zijn tong en dekt men zich in
bedenkend, de andere zegt wel wat ik wil.
Maar vermoeiend is het gevoel als men wacht.
Terwijl verder vult,
de put der ingehouden attenties
wachtend vullend, tot het barst.
Maar niet in dit leven, o neen!
Kwam de schreeuw van uit een engelenstelling
Ik zal het wel zeggen, ik zal zeggen waar het opstaat!
Straks, bij de juiste gelegenheid,
niet voor even, maar wel ook niet te laat.
Dan zal ik roepen en zwaaien met mijn vuisten gebald,
wanneer de eerste schep aarde al in zijn grafkerker valt.
“…politiek debat…”