De dag 03/08/2008
In Solstitium....
Uit de bodemloosheid der aarde, tussen spelonken en andere duistere waarden, kroop gestaag en met vaste tred het beest naar de oppervlakte. Zijn gekartelde stalen klauwen, amper verscholen onder zijn gerafelde kapmantel, schampten alsmaar in vonken af als een schraapbeitel tegen stenen wanden. Het is tijd. Het is tijd tussen mythen en wereld, tussen aarde en hemel, tussen eenzaamheid en wat hem zo is genegen. In deze van bliksem en donder doorvlochten inktzwarte nacht, opent hij die hunkerde naar die ene, zijn zwart geblakerde hart.
In de bescherming van het diepste groen, omzoomd door in loof getooide houten heren, die dit woud al eeuwen in vree bewoonden en al wat leefden lieten en eerden. Wandelt, als was het één met haar sfeer, een frêle verschijning in een lang zijdeachtig gewaad, de zoom zachtjes meedeinend in de koele nachtelijke wind. Wist deze jonkvrouw veel, dat zij beloerd werd door het schuim der aarde, die enkel de waarden en de jeugdige schittering van haar lichaam zagen en deze door drift, smet en schande in ontering gingen laten vervallen.
De heerser van de nacht kwam bij het punt waar de heksen in kring zich steeds beraadden en zag hoe het onverlaten pogende tot aanranding van die beminnelijke nimf. Zijn klauwen kwamen flitsend tot de bevrijding en brachten, dat verscheidene met een blik van angst en ongeloof, hun daden konden uitleggen aan hun koning en geloof. Daar zijn zet er één was van de winnende hand, was zij te kort om in zege te eindigen. Aangezien een pijltje met verdovend vocht zijn reddende, doch mens vernietigende met dood doordrenkte slooptocht beëindigde. Vermaledijd zijn zij die beide in gevangenschap naar het ballingsoord der slinks galgengebroed toen brachten.
In de kruinen der geboomte werd de vrijheidsberoving van de nachtvorst grimmig afgekeurd. Honds werd minachtend gezegd, hoe hij naar de donkerste cel gesleurd werd en voor altijd gevangen werd gezet. De sleutel kwaadwillig verloren. Gekeild over de kantelen van dit rabauwennest, voor altijd roestend in de vergetelheid der groezelige bodem van hunner slotgracht. Ruw werd het feeënkind voorgeleid in een donkere kamer en tegen de koude stenen gesmeten. Haar diep groene ogen fonkelden van haat, maar dat hield de woestelingen niet tegen om verdere ruwe handelingen te overwegen. Erger nog, zij openden de houten luiken en lieten haar zien, dat ontsnappen naar buiten enkel zou gaan als ze kon vliegen.
De nacht was grijs en grauw en alsof de wind helpen wilde, blies hij de duistere wolken uit elkaar en een zilveren maan liet zijn stralen over het nimfje varen zo zij in een ongelooflijke gloed van dit hemellichaam baadde.
Men zegt dat nadien de aarde zich opende, dat men de doodskreten der schildwacht wel twee dorpen verder hoorden, het kasteel verteerd werd in vuur en rook en de muren gekleurd waren met een soort plakkerig dik rood. Enkel de dorpsgek kon getuigen, hij zag wat een ander hoorde, maar niemand wou ook maar geloven wat hij steeds in angst uitkraamde of luisteren naar het gewauwel der zijner schichtige woorden.
Opgejaagd, door zijn kettingen geremd, loopt op en neer uit zijn verdoving gewekt, het beest der duisterwereld en rook het verse verspilde bloed. De woede vonkt uit zijn staalkleurige blauwe ogen. Zijn klauwen klaar voor wat onheil er ook moge komen.
Krakend en knarsend wordt de celdeur uit zijn hengels in de muur gerukt. De koude ogen van de hellevorst staren onafgewend naar het daar neerdwarrelende stof en gruis, bereidt terug in een oogwenk te doden. Terwijl ginds de laatste doodsreutel gorgelend wegzonk in een onreële vredige stilte, staat de vorst van de nacht oog in oog met wat dit verderf strooide en hem bevrijdde uit deze vochtige kooi…….zijn geliefde nimf.
Men zegt dat één maal per jaar in de deemster deze toverachtig dag, de vorst van de nacht diepste zwart, de dans vraagt aan de nimf der natuur en dag. In die schemerwereld wordt hun heilige liefde bezegeld, wanneer licht en donker in één magisch punt elkaar treffen, hij haar in zijn armen neemt en voor even hun kus, het einde en het begin is van alle leven.
Wee de vermetele die hun pad durft te kruisen,
gedoemd zijn zij die ongelegen komen,
men vertelt er mythen en sagen over en slaat steeds een kruis bij de namen die het toch waagden te verstoren,
dit magisch moment tijdens de zonnestilstand.
In Solstitium....