Zijn ogen staren in het donker,
geen tuin is prachtiger dan de zijne,
zijn woorden blijken heersend over zijn hele gezin,
geen bloem mag mooier bloeien dan de zijne,
voorzichtig verliest hij zijn dochter,
laat haar weg varen in het schuitje van haar vriend.
Het steeds veranderend beeld,
van lente naar zomer, herfst naar winter,
zijn billen platgedrukt door de harde stoel,
hij blijft maar staren, hij voelt geen afkeer.
Hij laat haar los, verteld hij zichzelf,
zij rukt zich los word haar verteld,
geen van dit alles hoort waarheid te zijn.
Zij heeft hem vermoord, wetend wat hem martelen zou,
alwetend heersend over zijn zwakke plekken,
schreeuwend zijn hart brekend.
Het kruisje om mijn nek.