't Is niet zo lang geleden.
We hadden er geen eten.
Het was in Orvelte
dat men ons kwelde.
Spaghetti was er niet echt in
en we klopten op onze kin.
Het waren steeds honden
die we in't bord vonden.
En toen we duchtig klonken,
Bohemer was stomdronken,
was er al lawaai:
Bohemer vond een vlaai.
We moesten daar ook boren,
en we vonden toen grondwater.
Doch dan even later:
nieuws van een toren.
We gingen in de bossen,
er was ook iets van vossen.
We kregen veel regen.
Het sloeg echt wel tegen.
En Vini op zijn sletsen
stond voor de klas te zwetsen.
Vanhamel vroeg zich af
waarom z'ons de helft gaf.
Toen Vini lag te snurken,
Kurt was aan't ontkurken,
sloeg Roel ruw om zich heen.
Vini bewoog een teen.
Caroline nam zijn botten,
niet om ermee te motten,
want de restjes akker,
maakten Vini wakker.
Mevrouw Vanhamel gaf haar naam
de bekende slechte faam.
Maar wij zijn geen klonen
van erg rijke zonen.
Ze zegt steeds: "Neem dit mee."
Dat hoorde iemand uit Bree.
Hij ging aan de haal
met meters materiaal.
We hebben een week gevast,
Bohemer was als een spast.
Hij sprong tegen de muren,
had steeds rare kuren.
Wanneer Jutta vroeg naar worst,
aten wij van een broodkorst.
Het was in Orvelte
dat men ons kwelde...
(Hugo Serwy, stichter van de Orvelter Oudstrijders Orde, kortweg O3.)