Hopeliefdeloosheid
Velden vol met zwartig koren
verafschuwd heel mijn fruitig zicht,
want poedelnaakt en plompverloren
ontneemt uw lichaam mij het licht.
Gedrapeerd op luie knoken
verhangt uw vel zich om het vet
en uw gezicht lijkt wel gebroken
van een log en lelijk hunebed.
Uw schoonheid, ja zo zei u mij
zit van binnen, oh zo mooi,
maar met schop en boorgerij,
en onhandig veel geklooi,
is mijn zoektocht nu verworden
tot een bloedig dramadal,
terwijl ik vlucht over de horden,
maar het vet dat zuigt, zodat ik val.
En het einde van mijn lijden
is verhuld in eeuwig zacht,
doch je traanvocht voet als zijde
die het beest als offer bracht