Het verdriet leeft weer op,
ik vraag me af, waarom,
waarom altijd ik?
De troost die ik
in mijn schoot heb mogen hebben,
is verloren, gedood,
door de alwetende God.
Lang heb ik geen haat gevoeld,
alleen de troost die het me gaf,
de pracht van het kunnen leven,
en de liefde die ik ontving.
De haat, de intenste haat,
de wrok en de vraag waarom.
Oh, onbegrijpelijk God,
waarom ik, waarom mijn kindje?