een meisje liep over straat.
met een mooi glanzend zwart paard naast haar.
een tasje in haar hand.
een kaarsje die brand.
toch was het niet goed.
het meisje ogen zo rood als bloed.
kleren zo vies als roet.
maar toch het was niet goed.
je zag het aan haar gezicht.
wallen onder haar ogen.
pijn die haar verdoofde.
maar wat was er mis.
het meisje werd achtervolgd.
een man in het zwart.
hij ging op haar af.
gaf der een klas,doorwerken, is wat die zei.
het meisje ogen vol pijn.
na een uur door te hebben gelopen.
viel ze neer.
tranen in haar ogen.
de man kwam weer op haar af.
zei: nu heb je het gedaan.
ga van mijn erf af.
ik hoef je hier niet meer te zien.
dit is niet het leven wat jij verdient.
het meisje en het paard.
gingen ervandoor.
daarna heeft nooit meer iemand iets van hun gehoord.
er is enkel nog lichaam gevonden.
dat aan het paard was vastgebonden.